Dit artikel is onderdeel van de maand van kinderkanker.
De behandeling voor kinderen met kanker wordt steeds beter toegespitst op het individuele kind. Zo wordt bepaald of een kind een hoog- of laag-risico vorm van de ziekte heeft. Op basis daarvan kan een zwaardere of juist minder intensieve behandeling worden gegeven.
Dr. Inge van der Sluis, kinderoncoloog gespecialiseerd in leukemie: ‘Het DNA van de leukemiecellen en hoe de leukemie reageert op de eerste maand behandeling vertelt ons steeds meer over hoe agressief de ziekte zich gedraagt. Deze factoren bepalen in welke risicogroep het kind behandeld zal worden. Bij kinderen in een laag risicogroep kun je veel minder therapie geven zonder de genezingskans te verlagen. Dat is fijn, want dan ondervindt een kind ook minder of minder zware bijwerkingen. Bij kinderen met een hoger risico intensiveren we de therapie juist om de genezingskans te verhogen.’
Bloedspiegel
‘Op allerlei verschillende manieren worden zo stapjes gezet naar een gepersonaliseerde behandeling,’ vertelt Van der Sluis. ‘Eén van die stapjes is therapeutic drug monitoring. Daarbij meten we de hoeveelheid (spiegel) van het medicijn in het bloed. Dat is belangrijk omdat medicijnen zich per persoon nét anders kunnen gedragen in het lichaam. Er kan dus een verschil zijn tussen de hoeveelheid medicijn die je toegediend krijgt, en wat er daadwerkelijk bij de kankercellen terecht komt. De bloedspiegel kan echt verschillen, ook bij kinderen die dezelfde dosering krijgen.’
Eén van de medicijnen die zo wordt gemonitord is asparaginase, chemotherapie die standaard in de behandeling zit voor alle kinderen met acute lymfatische leukemie (ALL). ‘De meest gebruikte soort asparaginase werkt niet bij alle kinderen,’ vertelt Van der Sluis. ‘Met behulp van therapeutic drug monitoring sporen we kinderen op bij wie dit middel in het bloed te snel afgebroken wordt. Bij hen werkt deze chemotherapie dus niet, en kunnen we overschakelen naar een andere variant van asparaginase die wél werkt tegen de leukemie.’
Bijwerkingen verminderen
Het monitoren van de spiegels in het bloed kan ook helpen om nare bijwerkingen van de chemotherapie te verminderen. Van der Sluis: ‘Toen we tien jaar geleden begonnen met het meten van de asparaginase-spiegels zagen we dat die veel te hoog waren. Toen zijn we de dosering gaan aanpassen op de bloedspiegels. We merkten dat kinderen met te hoge spiegels een stuk minder last hadden van misselijkheid als hun dosering verlaagd werd.’
Naast asparaginase wordt therapeutic drug monitoring gebruikt bij het chemo-medicijn methotrexaat, en bijvoorbeeld ook bij de zogenaamde tyrosinekinase-remmers zoals imatinib. Maar er valt nog altijd veel te leren, zegt Van der Sluis. ‘Van veel middelen weten we nog niet precies hoe hoog de bloedspiegel moet zijn om effectief te zijn. Daarbij houden we de dosering aan zoals we die altijd al gebruikten.’
‘Dankzij (internationaal) onderzoek komen we steeds meer te weten over hoe chemotherapieën en andere medicijnen voor kinderen met kanker zich nu écht gedragen in het lichaam. Waarom krijgt het ene kind bijvoorbeeld wel last van een bepaalde bijwerking en het andere niet? Zo maken we telkens weer stappen om de behandeling precies zo bij te stellen om een kind de beste genezingskans te geven, met optimale kwaliteit van leven.’